Heel dikwijls is de mooiste muziek die waar bezinning over verdriet of dood aan ten grondslag ligt. De Matheus-passie van Bach is daarvan het onovertroffen voorbeeld. Daarom ook zijn er zoveel componisten die de tekst van de Requiem-mis als basis van een compositie gekozen hebben. Herhaaldelijk smeekt de tekst om rust voor de overledenen. Maar deze tekst biedt ook de gelegenheid om verschrikkelijke beproevingen (“ Verlos ons van de straffen der hel, uit de muil van de leeuw, van het eeuwige vuur ...”) muzikaal uit te beelden, met daarnaast ook het Paradijs, het koor der engelen en het eeuwige licht.

Ook teksten rond hetzelfde thema die niet uit de Bijbel of uit de liturgie komen blijven componisten inspireren. Johannes Brahms (1833-1897) schreef naast zijn monumentale 'Ein deutsches Requiem' ook het 'Begräbnisgesang' opus 13 (1858), een klein meesterwerk op tekst van Michaël Weisse. Brahms opteerde bij de instrumentatie oorspronkelijk voor lage strijkers, een paar blazers en pauken. Om het werk ook effectief in een begrafenisstoet te kunnen gebruiken – de tekst begint met “Laat ons nu dit lichaam begraven” – werd de uiteindelijke versie er een voor alleen blazers en pauken. Deze instrumentatie is er meteen verantwoordelijk voor dat het werk slechts zelden wordt uitgevoerd. Door gebruik te maken van de lage strijkers, hoorns en pauken die ook voor het Requiem van Fauré nodig zijn kunnen we u vandaag met dit werk laten kennismaken.
De tempo-aanduiding (Tempo di Marcia funebre – Dodenmars) en de toonaard (do klein) onderstrepen de betekenis van de beginwoorden, maar in het middendeel verandert de sfeer en dus ook de toonaard (do groot): hier beschrijft de dichter de hemelse vreugde. Het thema en de sfeer van de dood die ons allen wacht keren op het einde terug, maar Brahms laat in het slotakkoord terug de hoop oplichten.

De tekst van de 'Cantique de Jean Racine' van Gabriel Fauré (1845-1924) past ook uitstekend in ons thema. Hier geen letterlijke verwijzing naar de dood, wel naar de hoop op eeuwig leven. Met dit jeugdwerk won de toen 19-jarige Fauré de eerste prijs bij zijn promotie aan de gereputeerde Ecole Niedermeyer de Paris. Ook hier is de oorspronkelijke versie voor koor en orgel naar ons orkest omgezet.

Maurice Ravel (1875-1937) schreef de 'Pavane pour une Infante défunte' (Pavane voor een overleden Spaanse prinses) in 1899 voor piano, maar orkestreerde het zelf in 1910. Later volgden nog vele bewerkingen van dit bijzonder populaire werk, de versie van vandaag voor strijkkwartet is er een van. De titel verwijst eigenlijk nergens naar, Ravel vond hem alleen mooi klinken. Al heeft het werk behalve de naam niets met de dood te maken, de sfeer past zeker bij de andere muziek in dit programma.

Het heel aparte Requiem van Fauré heeft een bijzonder ingewikkelde ontstaansgeschiedenis. Het 'Libera me' werd eerst als een losstaand stuk gecomponeerd in 1877. De meeste andere delen ontstonden tussen 1885 en 1888. Verdere uitbreidingen volgen in 1889 en 1890. Fauré dirigeerde zelf de eerste uitvoeringen van de versies van 1888 en 1893. De uiteindelijk gedrukte versie (1900) voor groot orkest kwam er om commerciële redenen op vraag van de uitgever. Het was een eerder slordig werkstuk, misschien van een leerling, dat niet door Fauré werd nagekeken en heel wat fouten bevat. Het is deze versie die lange tijd werd gespeeld tot John Rutter het originele manuscript van de 1893-versie vond. Verder onderzoek leverde nog een aantal versies op. Wij volgen grotendeels die van Philip Legge, maar met aanpassingen in de instrumentatie zoals die bij verschillende opnames zijn gedaan.
Alhoewel tussen 1885 en 1887 de beide ouders van Fauré stierven beweerde hij later letterlijk: 'Mijn Requiem is gecomponeerd om niets, om het plezier om zo te zeggen …. Misschien heb ik ook instinctief gezocht om buiten het gewone te treden: ik begeleid al zolang op het orgel uitvaartdiensten. Het komt mijn oren uit. Ik heb iets anders willen doen'.
Dat is hem ook gelukt: het is in zijn geheel veel lichter van toon dan de meeste Requiems. Naast een paar eerder schrikwekkende momenten in het 'Libera me' is de toon vooral hoopvol, zelfs als in het 'Offertoire' de muil van de leeuw, de hel en de afgrond ter sprake komen, klinkt eerder troost dan afschuw door. Het dansende motief in de orgelpartij van het 'In paradisum' roept een beeld op van het koor der engelen die de overledene begeleiden naar de hemelse zaligheid.

Veel luistergenot!


Luc Martens